Pieter van Dam (6) en Alida van der Blom (7)

Pieters jeugd
Mijn grootvader Pieter, zijn roepnaam is Piet, komt ter wereld in Oude Wetering op 7 oktober 1865 als zoon van Maarten van Dam (12), boerenarbeider, en Martina van Leeuwen (13). Hij is het tweede van negen kinderen, vier van hen overlijden als baby. Zijn ouders hebben het niet breed en Piet gaat amper drie jaar naar school en dan nog alleen in de winter, want in de zomermaanden moet hij werken om wat te verdienen. Dat kan op een tuinderij zijn geweest, die waren er heel wat in de omgeving van Oude Wetering.

Kinderarbeid
Op het platteland gingen de kinderen uit arme gezinnen in de zomer voor een paar centen per dag meehelpen op, meestal, een boerderij. Ze moesten onkruid wieden, slakken en rupsen en ander ongedierte van de gewassen afhalen, fruit plukken, de beestenhokken en de stal uitmesten en de boer had ongetwijfeld veel meer van zulke klusjes voor die goedkope arbeidskrachten.
In 1874 werd een wet aangenomen, waarin het laten werken van kinderen onder de twaalf jaar in de fabrieken verboden werd. Voor de landbouw en de huishouding gold dat niet, tot in 1901 de zesjarige leerplicht werd ingevoerd. Daar werd overigens in het begin regelmatig de hand mee gelicht, met name in de oogsttijd.

Image VL00124
Meester Jansz, de eerste onderwijzer van de christelijke school in Oude Wetering. Hij heeft zowel Piet als Aaltje les gegeven.
Mijn moeder vertelde me dat haar vader wel kon schrijven en lezen, maar moeite had met rekenen. Toen zij als kind op een keer bezig was met staartdelingen, vroeg mijn grootvader hoe dat moest, hij had zoiets nooit eerder onder ogen gehad.
Gezien het weinige en daarbij slechte onderwijs dat Piet krijgt, mag het een wonder heten dat hij toch leert lezen en schrijven. De christelijke school in Oude Wetering, waar hij naartoe gaat, is in 1863 opgericht. Het lokaal is een oud slachthuis, met een lemen vloer, waar tussen de middag de kippen van de meester de broodkruimels van de overblijvers komen oppikken. Er is één onderwijzer voor alle leerlingen, ongeveer zeventig. Het accent ligt op het godsdienstonderricht, meester Jansz leest elke ochtend van negen tot tien uur voor uit de Bijbel en op dinsdagmiddag weer een uur. En dat aan kinderen van zes tot tien, elf jaar! De orde is ver te zoeken. (Wanneer er veel later een andere leerkracht wordt aangesteld, die overwicht genoeg heeft om de meute stil te krijgen, vragen de voorbijgangers zich af of er wel les gegeven wordt, ze missen het gebruikelijke kabaal!) In 1873 komt er een eenvoudig uitgevoerd nieuw gebouw.
Piet is helaas gehandicapt, hij loopt heel moeilijk doordat zijn ene been een stuk korter is dan het andere en hij heeft een onvolgroeide voet. Hij moet een aangepaste schoen met een dikke zool dragen. Toen ik eens aan mijn moeder vroeg hoe het kwam dat Opa mank was, antwoordde ze dat ze dat niet wist, daar praatte je niet over! Ik denk dat grootvader Piet kinderverlamming heeft gehad, waarschijnlijk na zijn schooltijd, hoe had hij anders op het land of in een tuinderij kunnen werken?
Voor iemand die niet goed uit de voeten kan zijn heel wat beroepen uitgesloten. Piet kiest voor het kleermakersvak en gaat in de leer bij een ‘snijder’ in Leimuiden, daar is hij, zoals gebruikelijk, in de kost. Begin 1886, wanneer hij twintig is, is zijn opleiding voltooid en komt hij weer bij zijn ouders aan de Plantage in Oude Wetering wonen. In juli 1886 sterft zijn 12-jarig broertje Arie en ruim een jaar later zijn moeder, in augustus 1887. Niet lang daarna verkast de rest van het gezin naar een huisje in de Kerkstraat.

Image VL00125
De school waar Piet en Aaltje onderwijs kregen. De foto is uit 1880. Rechts het huis van de bovenmeester.

De jeugd van Alida
Image VL00127
De kerk van Leimuiden, waar Aaltje is gedoopt, evenals haar moeder Neeltje de Grauw.
Mijn grootmoeder Alida, Aaltje, is de dochter van Jacob van der Blom (14) en Neeltje de Grauw (15). Ze wordt geboren in Leimuiden, in een boerderijtje aan de Heerenweg, op 11 april 1870. Ze heeft een oudere broer, Bart, met wie ze altijd ruzie heeft. De kinderen gaan naar de christelijke school in Oude Wetering, ruim een half uur lopen van hun huis. Ook Aaltje leert lezen en schrijven bij meester Jansz.
In die tijd heeft ze een tam duifje, dat tijdens de maaltijd op haar schouder gaat zitten om stukjes brood tussen haar lippen uit te pikken, ze is er erg aan gehecht. Op een dag komt de heer Timmers, van wie haar ouders hun grond pachten, eens een kijkje nemen. Hij ziet het duifje en zegt: “Wat zou dat ontzettend leuk zijn voor mijn dochtertje”.
Aaltjes moeder heeft niet de moed om deze ‘wenk’ van de eigenaar van haar woning te negeren en ze geeft het beestje aan hem mee. Wanneer Aaltje die dag thuiskomt is het misschien wel enige ‘speelgoed’ dat ze had verdwenen. Wat een nare, egocentrische man was die Timmers!
In maart 1880 vertrekken ze naar de Haarlemmermeer, weer naar een bescheiden boerderijtje, aan de Leimuiderdijk, ongeveer zevenhonderd meter ten oosten van de Lisserweg.
Aaltje moet na haar schooltijd meehelpen met de huishouding en op het land. Rond 1886 gaan zij en haar moeder een keertje op bezoek bij haar tante Trijntje van ’t Wout in Amsterdam, kennelijk een hele gebeurtenis, want het is aan de volgende generaties doorgegeven. Die tante is een zuster van Neeltje de Grauw. Ze woont met haar gezin in de Korte Amstelstraat, op een halve etage, één hoog aan de voorkant. Drie van haar zonen zijn nog thuis. Aaltje wordt verliefd op één van hen, maar, zoals ze later zelf vertelde: “hij wilde niet deugen, hij dronk en is niet lang daarna naar De Oost gegaan”. Nu wil het geval dat zowel Marinus als Gijsbert van ’t Wout in 1887 als soldaat van het KNIL naar Nederlands Indië gingen. We zullen dus nooit weten aan wie Aaltje haar hart had verpand.
Bij die tante in Amsterdam moeten ze hun plasje doen op een ‘stilletje’ (een stoel met een emmer erin), dat in de hoek van de kamer staat. Met hun lange, wijde rokken kunnen ze daar vrij discreet gebruik van maken. ‘Het gemak’, een hokje met een ton op het achterplaatsje, is voor twaalf gezinnen bestemd en zo verschrikkelijk vies dat tante Trijntje aan een eigen gelegenheid de voorkeur geeft.
Enkele jaren later krijgt Aaltje ‘kennis aan’ Piet van Dam. In haar eigen woorden: “Hij was weliswaar mank, maar het was een nette jongen met werk en ik had geen zin om weer een keer aardappels te moeten rooien”.

Image VL00126
De plaats van het boerderijtje waar Aaltje is geboren.
Image VL00127a
De Korte Amstelstraat in Amsterdam/Nieuwer Amstel in ongeveer 1900. Waar de vrouwen op de stoep staan woonde één hoog aan de voorkant het gezin van de tante van Aaltje, bij wie ze rond 1886 met haar moeder op bezoek ging.
Image VL00128
De handtekeningen van Piet en Aaltje bij hun huwelijk. Daaronder die van Jacob van der Blom, die het niet zo goed af ging, en Neeltje de Grauw. De andere vier zijn van de getuigen. De vader van Piet, Maarten van Dam, verklaarde niet meer te kunnen schrijven.

Image VL00128a
De pastorie (stenen huis) en de houten, tijdelijke (van 1888 tot 1911) kerk van de gereformeerden in Oude Wetering. Erg stevig was het kerkje niet, bij harde wind ging de preekstoel heen en weer. In dit gebouw heeft de huwelijksinzegening van Piet en Aaltje plaatsgevonden en zijn hun kinderen gedoopt.
Piet en Aaltje
Op 21 juli 1893 trouwen ze in de gemeente Alkemade, waar Oude Wetering een deel van is. Het jonge paar trekt in bij de familie van Piet, in de Kerkstraat. Broer Jacob en zus Hendrika gaan al binnen een paar maanden weg, alleen vader Maarten van Dam blijft nog ruim vier jaar bij hen. In maart 1894 krijgen Piet en Aaltje een zoon, Jacobus Martinus, die na vijf weken overlijdt. Op 8 juni 1895 volgt dochter Neeltje. Mijn moeder, Martina Petronella (3), wordt op 9 augustus 1899 geboren. Ze zijn dan inmiddels verhuisd.
Piet verdient blijkbaar goed als kleermaker, in augustus 1897 sluit hij een hypotheek af voor de koop van het pand Kerkstraat 37 in Oude Wetering. Daar zal hij tot zijn dood toe blijven wonen. Het is een solide en vrij groot huis met drie kamers, waarvan er één, uiteraard aan de voorkant, wordt gebruikt als werkplaats en winkel. De tweede kamer is ‘voor netjes’, voor het ontvangen van ‘belangrijk’ bezoek, en de derde, aan de achterkant, is voor de dochters. Het gezin leeft in de flinke woonkeuken, waar ook de bedstee van Piet en Aaltje is. Die slapen lekker warm, want het fornuis brandt, behalve natuurlijk in de zomer, dag en nacht. Neeltje en Tine, zoals mijn moeder wordt genoemd, hebben het heel wat minder comfortabel; wanneer het vriest vinden ze ’s ochtends ijs in hun lampetkan.
Achter het huis is een aardig lapje grond, waar Piet kippen houdt en ieder jaar een varken vetmest. Er staan fruitbomen en er worden groenten verbouwd, waarvan Aaltje een gedeelte inmaakt, als wintervoorraad. Die tuin is Piets lust en leven, elk moment dat hij tijd over heeft is hij er aan het werk, zodat alles er keurig bij ligt en ze altijd van eigen teelt kunnen eten. En van het moddervette varken, dat de slager in de herfst slacht en voor gebruik klaarmaakt. Helemaal aan het eind van de kavel bevindt zich ‘het gemak’, het hangt boven een brede sloot. Wat daar wordt geproduceerd verdwijnt in het water.
Kerkstraat 37 staat, aan de buitenkant vrijwel onveranderd, nog steeds.

Image VL00129
De Kerkstraat, met helemaal links het huis dat Piet en Aaltje in 1897 kochten.

Sociale controle
Rond de eeuwwisseling koopt Piet een fiets. Met dat vervoermiddel kan hij, met zijn handicap, eens wat verder weg van huis gaan. Hij geniet van de tochtjes die hij ermee maakt, op de enige vrije dag die hij heeft, de zondag. Om de (gereformeerde) kerkdiensten bij te wonen stapt hij ook op zijn rijwiel, dat is gemakkelijk voor hem.
Maar helaas, de broeders in het geloof keuren dat af, op ‘de dag des Heeren’ mag er niet worden gefietst! (Misschien werd het gezien als werken op zondag, dat was toen in die kringen een ernstige overtreding.) Piet wordt van het avondmaal geweerd, zolang hij volhardt in die ‘zonde’. Hij houdt voet bij stuk en gaat zelden meer ter kerke. Hij vindt het allemaal erg hypocriet. Immers, zegt Piet, de rijke boeren komen met paard en rijtuig en dat moeten hun knechten in- en uitspannen, waarom wordt dat wel toegestaan? In de notulen van de kerkenraad uit 1899 staat: ‘Een broeder der gemeente komt geregeld op de fiets naar de kerk. Hem wordt aangeraden zulks na te laten en geen deel te nemen aan het Avondmaal.’ Zou dat Piet zijn geweest?
Op een klein dorp moet je als middenstander er voor zorgen dat je geen ergernis geeft. Toch trekt Piet zich daar niets van aan, hij doet gewoon waar hij zin in heeft. Wanneer in 1911 een drijvende bioscoop in Oude Wetering aanlegt, bezoekt hij de voorstelling. “Bewegende beelden, dàt wil ik zien”. Aaltje en dochter Neeltje blijven thuis, want: “wat zullen de mensen wel zeggen”. Door strenggelovige lieden wordt die nieuwigheid dan als ‘het werk der goddelozen’ beschouwd. De twaalfjarige Tine is er best voor te porren en gaat mee met haar vader. Ze hebben genoten!

Image VL00130
De drijvende bioscoop, waar Tine in 1911 met haar vader naar de voorstelling ging. Het voor het eerst zien van bewegende beelden maakte op hen een geweldige indruk.

Kleermaker en barbier
Image VL00130a
Een rekening die Piet in 1910 naar de gereformeerde kerk stuurde.
Tijdens de schooltijd van Tine is er een leerling van Piet in huis. Hij krijgt kost en inwoning en slaapt op het zoldertje. Piet heeft dus een redelijk lopende kleermakerij. Daarnaast heeft hij een barbierszaak.
Image VL00130b
Een kleermaker aan het werk op een trapnaaimachine.
Er staat in de winkel een gewone, stevige stoel met een verstelbare houten hoofdsteun. Het merendeel van de klanten komt om zich te laten scheren, want dat moet worden gedaan met een vlijmscherp mes. Daar is niet iedereen even handig mee en het risico op een gevaarlijke infectie door verwondingen is levensgroot. Omdat de mensen nauwelijks tijd en weinig geld hebben, gaan ze alleen op zaterdag naar de barbier. Dan heeft Piet het ’s avonds heel druk. Een scheerbeurt kost, in 1910, vijf cent. Er zijn ook zogenaamde knipklanten, die hun haar en eventuele baard en snor laten verzorgen, maar bij de meeste mannen doet ‘moeder de vrouw’ dat, het spaart weer een dubbeltje uit.
Later, wanneer de confectie opkomt en men liever de goedkopere kant-en-klare kleding in Leiden gaat kopen, begint Piet een sigarenwinkel. Misschien heeft hij af en toe nog een opdracht voor een kostuum. Zijn eigen pakken blijft hij in ieder geval wel maken en daarin ziet hij er altijd piekfijn uit.

De Eerste Wereldoorlog
In 1914 breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Hoewel ons land neutraal is, wordt het zwaar getroffen doordat de zeemijnen van de strijdende partijen honderden van de Nederlandse koopvaardij- en vissersschepen tot zinken brengen. Teruglopende handel, werkloosheid en voedseltekorten zijn daar natuurlijk het gevolg van. In 1917 gaan heel wat producten op de bon, zoals brood, kolen, petroleum, kaarsen, schoenen en zeep. De mensen die al elektrische verlichting hebben moeten dat spaarzaam gebruiken, vanwege de brandstofschaarste.
Lastig uiteraard, maar het gezin van Piet en Aaltje heeft geen echt gebrek, want hun eten komt uit eigen tuin. En op een dorp valt eventueel wel iets te ‘regelen’. Toch is het een enerverende tijd. Piet leest ’s avonds, aan de tafel in de woonkeuken, lange stukken voor uit de krant, over de verschrikkingen in België en Noord Frankrijk. Heel beangstigend allemaal. Komt er hier straks ook oorlog?
De algehele mobilisatie is behoorlijk ingrijpend, zeker voor een kleine gemeenschap. Veel jonge mannen uit Oude Wetering zijn tot eind 1918 in het leger. Hun werk wordt door anderen erbij gedaan, of wordt helemaal niet gedaan. Sinds 1911 heeft Neeltje verkering met Tinus Los en die moet eveneens ‘onder de wapenen’. Hem wachten vier jaren van verveling (gelukkig maar!) bij de Nederlandse grens. Begrijpelijk vindt Neeltje zijn afwezigheid erg naar en ze is thuis vaak niet te genieten. Het zal nog tot 1925 (!) duren voor die twee kunnen trouwen, de nasleep van de oorlog in de vorm van een enorme werkloosheid en een gebrek aan huizen is daar de oorzaak van.

De dochters thuis
Neeltje en Tine wonen tot ze trouwen bij hun ouders. Omdat vader Piet een redelijk inkomen heeft, hoeven de dochters niet buitenshuis te werken. Maar wel in huis, en hoe! Moeder Aaltje heeft een gemakkelijk leventje, nadat de meisjes van school af zijn gekomen. Het enige dat ze doet is voor het eten zorgen en sokken voor haar man breien. Neeltje en Tine houden het huis schoon en doen de was en met name dat laatste is een vermoeiend karwei.
Om te beginnen halen ze emmers water uit de Wetering, vóór het huis, om daarin de vuile spullen een tijdje te laten weken. Dan sjouwen ze opnieuw met water en in een grote teil met zeepsop boenen ze op een wasbord het wasgoed schoon. Daarna wordt de loodzware uitgewrongen massa kleren en lakens naar de Wetering gezeuld om te worden gespoeld. Dat houdt in dat ze op hun knieën moeten gaan liggen op de zogenaamde ‘stoep’, een houten uitbouwsel aan de waterkant, om de was stuk voor stuk onder te dompelen tot er geen zeep meer in zit. En tot slot moeten ze de hele boel weer wringen en aan de lijn hangen. In de winter duurt dat buiten drogen soms dagen. Wanneer het vriest maken ze natuurlijk eerst een wak in het ijs en dan voelen ze door het koude water op den duur hun handen niet meer.

Image VL00132
Een foto uit 1905 van Oude Wetering. Hierop is een zogenaamde stoep te zien, een houten uitbouwsel in het water, waar allerlei huishoudelijke klussen konden worden gedaan, zoals de was uitspoelen en pannen en potten schoonmaken.
Het huis schoonhouden is ook een flinke klus. Het fornuis en de kachel in de winkel worden op kolen gestookt, de kamers worden verlicht door olielampen en ’s zomers kookt Moe, zoals haar dochters Aaltje noemen, op een paar petroleumstellen. Allemaal stof- en roetmakers. Dus moeten Neeltje en Tine vaak de vloeren vegen, de matten kloppen en de plafonds en het houtwerk soppen. In 1912 krijgt Oude Wetering elektriciteit. Dat wil zeggen dat er bij de mensen die het kunnen betalen enkele lichtpunten in huis worden aangelegd; stopcontacten zijn overbodig, omdat er nog geen elektrische apparaten in de handel zijn. Het scheelt veel werk, al die vette aanslag van de olielampen behoort tot het verleden.
Hun drinkwater halen ze uit de regenton en dat koken ze eerst, voordat ze het gebruiken (de noodzaak daarvan is inmiddels bekend). Gedurende een periode van droogte gaan ze er heel zuinig mee om; je kunt in de zomer weliswaar prima duinwater kopen, maar het is duur. Een melkbus vol kost 20 cent en daar moet vader Piet vier klanten voor scheren.
Image VL00132a
De trouwfoto van Neeltje van Dam en Martinus Los (1925).
Neeltje is een paar jaar naar een naaischool geweest en ze brengt thuis haar kennis over op Tine. Ze maken al hun kleren zelf, op een trapnaaimachine, en ze gaan regelmatig naar de Leimuiderdijk om hun tante Dingena, de vrouw van Aaltjes broer Bart, te helpen met het vele verstelwerk voor haar talrijk kroost. Het is duidelijk dat de meisjes Van Dam overdag genoeg te doen hebben. ’s Avonds zit het gezin rond de tafel in de keuken en wordt er gehandwerkt of gelezen. Tenminste, als de winkelbel niet gaat, want de zaak blijft open tot ze naar bed gaan.

De dochters de deur uit
In 1925 gaat Neeltje trouwen met Martinus Los. Zijn vader heeft een grote boerderij, maar veel zonen en de tijden zijn slecht. Dus pakt het anders uit dan Neeltje aan het begin van hun verkering misschien verwacht heeft, Tinus moet de kost verdienen als kaashandelaar en daarna als vertegenwoordiger van een handel in veevoer in de Haarlemmermeer. Ze zullen drie kinderen krijgen: Jacobus (Koos), Alida (Ida) en Neeltje Martina (Nel).
In datzelfde jaar krijgt Tine kennis aan Teun Snaterse (2). Hij werkt in de hoofdstad als assistent-accountant. Ze verloven zich vrij snel en trouwen in augustus 1927. Ze gaan in Amsterdam wonen.
Aaltje moet nu het schoonmaken van het huis en het wassen weer zelf doen. Het betekent een hele verbetering voor haar, wanneer er in 1931 in Oude Wetering waterleiding wordt aangelegd, er komt dan een kraan in het bijkeukentje en dat bespaart haar een hoop gesjouw.

Wat mijn moeder vertelde over de karakters van Piet en Aaltje
(vanaf hier Opa en Oma van Dam)
Mijn moeder vertelde mij dat haar vader een stugge, ontoeschietelijke man was, die de mensen om hem heen kritisch bekeek. Ik vermoed dat dat wel eens te maken kan hebben gehad met het feit dat hij mank liep. In zijn jeugd werd hij ongetwijfeld door zijn leeftijdsgenoten nageroepen en nagedaan, altijd als minderwaardig beschouwd. Een echte kerel liet zich voorstaan op zijn lichamelijke prestaties, in die tijd en in dat milieu. Het was nog een redelijk primitieve samenleving, met weinig of geen consideratie voor degene die anders was of een gebrek had. Ik weet dit van iemand die het aan den lijve heeft ondervonden, en dat was al een flinke poos later, in de dertiger jaren van de vorige eeuw.
Image VL00133
Opa en Oma van Dam rond 1930 op de waranda van het huis van hun dochter Tine in de Van Speijckstraat in Amsterdam.
Ik denk dat zijn stugheid en zijn (aangeleerde?) onverschilligheid voor wat de mensen van hem dachten hem klanten heeft gekost. Ondanks het feit dat hij niet gemakkelijk in de omgang was, hield mijn moeder veel van hem. Zij had ontzag voor haar vader en ze vond het fijn wanneer ze een waarderend knikje van hem kreeg voor iets wat ze deed of zei. Mijn zus Bep vertelde me dat Opa van Dam altijd heel aardig voor haar was, zij herinnert zich hem als een vriendelijke man. Opa genoot van bezigheden, die hij alleen kon doen. Hij was een verwoed tuinier, hij fietste graag in zijn eentje en elke ochtend ging hij voor dag en dauw in zijn roeibootje het water op. Had hij palingfuiken?
Evenals Opa was Oma van Dam nogal ‘op zichzelf’. Ze had liever niet dat er mensen over de vloer kwamen, want: “die kijken maar rond, hoe het hier is”. Mijn moeder mocht om die reden zelden een vriendinnetje mee naar huis nemen. Een verjaardagsfeestje geven was er dan ook niet bij voor haar. Oma ging soms met haar dochters op bezoek bij haar moeder of bij haar tante Maatje, maar van andere visites heb ik nooit gehoord. Terwijl er toch behoorlijk wat familie van beide kanten dichtbij woonde. Oma kon absoluut niet opschieten met haar broer, Bart, en ze had met diverse vrouwen uit het dorp jarenlange vetes. Ik veronderstel dat ze zich minderwaardig voelde, ze was ontzettend gauw op haar tenen getrapt. En omdat ze erg timide was kropte ze alles op. Ze had een heilig ontzag voor de ‘hogere standen’. Een mooi voorbeeld hiervan is: ze ontmoette een keer, later bij ons thuis, een collega van mijn vader. Naderhand vertelde mijn moeder haar, een beetje gemeen, want ze wist heel goed hoe Oma zou reageren, dat die man een academische opleiding had gehad. Oma zei verbouwereerd: “Meid! En die meneer heeft mij een hand gegeven!”. Zoiets is nu onvoorstelbaar, maar was, denk ik, bij haar generatie niet ongewoon.

Een brief van 3 maart 1940
Een gedeelte van een brief die Oma van Dam schreef aan mijn ouders:
‘Geliefde kinderen, Eerst eens wat van ons laten hooren, je had zeker al lang een briefje verwacht, hè. Mijn plan was Bertus Los te vragen of ik met hem mee kon rijden. (naar Amsterdam, ik was eind december geboren, ze wilde haar nieuwe kleinkind zien. A.N.) Maar toen was Pa niet erg lekker en kon ik niet weg van zelf. Nu moeten we maar afwachten wanneer, want Pa moet binnen blijven, ze beenen zijn zoo gevoelloos, kan slecht loopen, en is al in geen week naar de WC (nog steeds het gemak boven de sloot. A.N.) geweest, daar heeft hij nu olie en pillen voor van de Dokter, we zullen maar weer hopen op beter. Je begrijpt wel dat de lust er bij mij ook af was, met al dat getob. Met die vreeselijke koude heb ik ook heel wat meegemaakt, zoo veel sneeuw om ons huis heen, het was haast niet weg te ruimen voor een oud mensch, en de leiding bevroren, ik heb een week zonder water geweest.... ik hoop dat je er wijs uit kan worden uit mijn geschrijf, je moet het maar uitzoeken. Hartelijk gegroet van ons, Pa en Moe’.
Afgezien van een paar vergissingen (‘heb geweest’ is heel ouderwets, maar correct) is het een keurige brief, in de spelling uit haar jeugd, en toch verontschuldigt Oma zich voor haar epistel. Ze voelt zich kennelijk erg onzeker. En dat is niet terecht, het is eigenlijk knap dat iemand die alleen vijf jaar matig onderwijs heeft gekregen nog zo goed kan schrijven. Opa is dus ziek. Drie weken daarna krijgt mijn moeder bericht van Oma dat ze snel moet komen, want het gaat steeds slechter met Pa. Hij overlijdt op 27 maart 1940 in zijn eigen vertrouwde bedstee, op 74-jarige leeftijd.
Vanzelfsprekend heb ik mijn moeder gevraagd waaraan hij gestorven is. Dat wist ze niet, ze had echt geen flauw idee! “Gewoon, Pa werd steeds minder”. De dorpsdokter had waarschijnlijk wel een vermoeden van wat Opa mankeerde, maar de patiënt naar het ziekenhuis in Leiden laten gaan voor een onderzoek en een eventuele operatie vond hij blijkbaar niet nodig. Er werd ook niets besproken met de familie. En die stelde geen enkele vraag.

Image VL00135
Het eerste blad van de brief van Oma uit maart 1940.

Oma in Zeist
Na het overlijden van Opa verkopen mijn vader en oom Tinus, de schoonzoons, namens Oma het huis en de sigarenwinkel voor f 6000,- aan een neef van mijn vader, Arie Cornelis van Iperen. Mijn tante Nel, zoals Neeltje nu wil worden genoemd, en mijn moeder zijn als getrouwde vrouwen handelingsonbekwaam (dat werd opgeheven door een wetswijziging in 1956).
Image VL00136
Nel en Tinus met hun kinderen rond 1950 voor hun huis in Zeist. Oma staat achter het raam van haar zitkamer.
Oma is natuurlijk van slag en ziet op tegen het alleen zijn, waardoor ze, denk ik, te snel toestemt in een plan dat de kinderen haar voorleggen. Of voelt ze zich moreel verplicht om ‘ja’ te zeggen? Met hun eigen deel van de erfenis en het geld van Oma zijn oom Tinus en tante Nel in staat een woning te kopen in Zeist, waar oom Tinus een baan aangeboden heeft gekregen. Dan komt Oma uiteraard bij hen in huis, het is immers grotendeels van haar. Iedereen tevreden. Maar Oma zal nog wel eens verlangd hebben naar haar eigen bedoeninkje, in de omgeving waar ze zo lang had gewoond en iedereen kende.
Nadat ze naar Zeist is verhuisd logeert ze een paar keer per jaar bij ons in Amsterdam. Ze vindt het heerlijk om op een stoel voor het raam te zitten en naar de drukte van de mensen en het verkeer te kijken. Ze is altijd heel bescheiden en niemand tot last.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in november 1944, schrijft Oma aan mijn moeder een brief, waaruit deze gedeelten:
‘Vrijdag heb ik je brief ontvangen en daar uit vernomen hoe het in Amsterdam gesteld is. Wij kunnen zelf nog koken, het duveltje (kacheltje. A.N.) staat in de keuken en daar wonen wij ook, het is er aardig warm, wel wat bekrompen, maar dat gaat toch. Elke dag maar bommen gooien en overal maar neer, laatst op een boerderij niet ver bij ons vandaan, de vlammen sloegen weldra uit. Wat is het toch een wereld, en wanneer zal het einde zijn, God weet het, niemand meer, maar we hopen nog dat het beter zal worden.... Ik ben vrezelijk zenuachtig en denk elken dag aan die heerlijke maanden die ik bij jullie heb doorgebracht, en aan mijn lekkeren zitje bij je raam kind, en aan de rust en vrede bij je in huis, dat is veel waard hoor, als je dat eens missen moest, dan zou je pas voelen wat dat betekent. Zoek het maar uit hoor, er zijn veel fouten in dat weet ik, maar ik wilde zelf schrijven. De hartelijken groeten en het beste jullie toegewenst, dag, tot ziens hoop ik, Je Moeder.’
Image VL00137
Oma van Dam, enkele jaren voor haar overlijden.
Opnieuw een verontschuldiging voor haar brief. Oma moet in die tijd, en ze is dan al 74 jaar, onder moeilijke omstandigheden wekenlang voor het gezin van tante Nel zorgen, omdat die in het ziekenhuis ligt. Gelukkig hebben ze in de Hongerwinter genoeg te eten, want oom Tinus heeft veel kennissen onder de boeren in de omgeving.
Na de oorlog kan Oma weer rustig in haar eigen zitkamer gaan wonen. De kleinkinderen komen regelmatig eens bijkletsen, ze heeft een hondje genomen, ze kookt iedere dag voor zichzelf en ze kan, als ze dat wil, op elk moment even een praatje gaan maken met Neel, zoals ze tante Nel hardnekkig blijft noemen. En zo, afgewisseld met bezoeken aan haar dochter Tine in Amsterdam, kabbelt haar leven voort, tot ze in begin 1956 ziek wordt. Er groeit een gezwel in één van Oma’s oksels. Ook nu blijkbaar geen reden voor ziekenhuisopname. Ze heeft het heel moeilijk, voornamelijk omdat ze zo bang is om te sterven. Oma was op godsdienstig gebied erg zwaar op de hand. Ze dacht dat ze een duidelijke ‘ervaring’ moest hebben gehad, een teken, om te weten dat ze uitverkoren was en daardoor naar de hemel zou gaan, maar dat teken was nooit gekomen. De stakker. In de laatste weken van haar leven is ze met name in de nachten onrustig en angstig en roept ze steeds om haar dochter Nel, die op een kampeerbed bij haar in de kamer slaapt. Op 23 maart 1956 overlijdt Oma, bijna 86 jaar oud.

Deze website is gemaakt en ontworpen door NMMOnline.